Dag 8, 05.07 PM.
De zee ruist. Vogels fluiten: pwieuw, fwiet, fwiet. Draai mij nog eens om in de apehut. Klamboe is stuk, zo vermoed ik. Dat zal een verklaring zijn voor de veertigduizend muggebeten op mijn rug. Ik staar naar buiten. Waar is Hank?
Hank loopt over het strand voor ons hutje. Hij is onherkenbaar bruin. Een baard van acht dagen. Hij kijkt verwilderd.
Ik worstel mij uit de klamboe. Trek een bikini aan. Loop naar het strand. Doggie de Bitch huppelt mee. Debieltje kijkt nog sneuer dan anders. De stilte voor de storm?
Ik roep Hank. Hij kijkt op, een steen in zijn linkerhand, een kokosnoot in de ander. Hij grijnst en begint wild op de kokosnoot te slaan. De honden beginnen te blaffen. Een reuzevlinder dwarrelt voorbij. De zee ruist. Palmen buigen licht mee op het ritme waarmee Hank de kokosnoot te lijf gaat.
‘Schatje! Eten! Ik heb eten gevonden!’
Ik kijk nu opgelucht. Bedank de Goden van Ko Mak in gedachten. Prevel zachtjes.
Ik heb best wel honger gekregen na acht dagen.